Toneel en theater maken gebruik van een scenografie: de speelvloer is speciaal voor het stuk vormgegeven en ingericht. Ook zijn alle benodigde voorwerpen aanwezig. Een bekend voorbeeld is het pistool van Tjechov: als in de eerste akte een pistool aan de muur hangt, wordt dat in de tweede of derde akte gebruikt om iemand mee neer te schieten.
Bij improvisatietheater is dat meestal niet het geval. Het is immers vooraf niet bekend waar het stuk over gaat. Je ziet hooguit een tafel, een paar stoelen. De spelers verbeelden de voorwerpen door middel van mime.
Maar wat gebeurt er als de spelers zich beperken tot de meubels en voorwerpen die er werkelijk zijn? In Held(en) op Sokken zijn er tijdens de voorstelling één of meer scenografen continu bezig met het inrichten van de speelvloer en het klaarleggen of -zetten van rekwisieten. Zij zijn onze Helden op Sokken.
De spelers mogen niets mimen. Dus als er een pistool aan de muur hangt…